Van ornament naar object

Van ornament naar object

dinsdag 25 november 2008

Europese ornamentprenten en decoratie in Friesland 1600-1800 

Sinds 2007 organiseert de OKS de jaarlijks terugkerende Nanne Ottema Lezing. Het initiatief voor de Nanne Ottema lezing hangt direct samen met de bijzondere leerstoel voor Toegepaste Kunsten en Kunstnijverheid die de Ottema-Kingma Stichting heeft gevestigd aan de Radboud Universiteit te Nijmegen. De Lezing werd op 25 november in Leeuwarden gehouden door prof. dr Peter Fuhring, de bekleder van de bijzondere leerstoel in Nijmegen. De Lezing werd gecombineerd met een specialistisch symposium over de rol die ornamentprenten speelden als voorbeeld voor makers van kunstnijverheid. Ornamentprenten tonen ons namelijk haarfijn naar welke objecten, vormen en ornamenten in een bepaalde periode vraag was.

Bijzonder was dat speciaal voor de gelegenheid de Oranjezaal van het stadhuis van Leeuwarden beschikbaar was gesteld. Deze voormalige raadzaal, rijkelijk versierd met rococo-ornamentiek, sluit immers naadloos aan bij het thema van de dag. Een belangrijke aanleiding voor het gekozen thema is het feit dat in Leeuwarden een zo goed als onbekende collectie ornamentprenten van de OKS wordt bewaard. De collectie, bijeengebracht door Nanne Ottema, is zeer divers en bestaat uit ruim 3000 prenten uit verschillende landen in Europa, maar overwegend uit Frankrijk en Duitsland, met een zwaartepunt in de zeventiende en achttiende eeuw.

Deze collectie wordt momenteel onder leiding van Peter Fuhring digitaal ontsloten door de Afdeling Kunstgeschiedenis van de Radboud Universiteit Nijmegen en zal in het najaar van 2009 via internet vrij raadpleegbaar zijn.

Fuhring ging in zijn lezing nader in op deze prentcollectie, door onder meer te kijken naar de beweegredenen voor Ottema om deze prenten bijeen te brengen. Hij komt tot de conclusie dat Nanne Ottema, geïntrigeerd als hij was door ornament op voorwerpen, in interieurs en aan gebouwen, op zoek ging naar de bronnen en naast kunstnijverheid ook deze grafiek ging verzamelen. Nanne Ottema streefde niet naar een encyclopedische verzameling. Ook was het niet zijn doel het complete oeuvre van bijvoorbeeld Hans Vredeman de Vries, Jean Lepautre of Daniel Marot bijeen te brengen, hoewel er van deze invloedrijke ontwerpers de nodige prenten in de verzameling aanwezig zijn.

Het opwindendste deel van het symposium was toen de sprekers ornamenten op kunstnijverheid, gebouwen en interieurs probeerden te koppelen aan ornamentprenten. Sytse ten Hoeve, oud directeur van het Fries Scheepvaart Museum, en eminent kenner van het Friese erfgoed, toonde een groot aantal voorbeelden van ornamentiek op gebouwen en in interieurs, die voor een groot deel bij vrijwel alle aanwezigen nagenoeg onbekend waren. Hoewel het niet mogelijk bleek om één op één relaties te leggen tussen prenten en monumentale ornamentiek, werd wel duidelijk dat in Fryslân afgeleiden zijn te vinden van ornamentiek op prenten.

Een goed voorbeeld daarvan zijn de in prent weergegeven ornamentiek uit het stadhuis van Amsterdam, gemaakt door Artus Quellinus en Jacob van Campen. Hun voor die tijd vernieuwende en invloedrijke werk zien we ondermeer in afgeleide vorm terug in een monumentale gevel in Franeker en in de preekstoel van Bolsward. Marlies Stoter, conservator kunstnijverheid in het Fries Museum, deed hetzelfde voor een aantal stukken kunstnijverheid, met een nadruk op zilver.

Interessant was de discussie die zich ontspon na afloop van haar lezing. Marlies Stoter toonde een met rococo-elementen versierde proefbandbeker van Gabynus van der Lely, een object dat een leerling zilversmid moest vervaardigen als proeve van bekwaamheid om meester te kunnen worden. De door haar getoonde beker draagt een meesterteken en omdat Van der Lely in 1731 meester werd zou de beker dus ook in dat jaar moeten zijn vervaardigd. Een aantal aanwezigen wees er echter op dat het niet gebruikelijk is dat een proefband een meesterteken bevat: De zilversmid is op het moment van vervaardigen immers nog geen meester. Ook werd aangegeven dat het voorkomen van rococo-motieven in 1731 welhaast onwaarschijnlijk vroeg is.
Rondom de proefbandbeker gebeurde dus precies wat de OKS voor ogen heeft met het symposium: Door een aantal kenners bij elkaar te brengen, kunnen nieuwe inzichten ontstaan.